HET KERK GEBOUW

Geplaatst op door
De Ripperda’s beweerden dat zij reeds in de elfde eeuw een kerk te Farmsum hadden gesticht. Ongetwijfeld zal de dertiende eeuwse kerk een voorganger van eenvoudiger vorm gehad hebben, wellicht eerst van hout. In de dertiende eeuw werd te Farmsum de zeer fraaie romano-gotische kruiskerk gebouwd. Oorspronkelijk was het een overwelfde kerk met een recht gesloten koor. In de vijftiende eeuw werd de kerk vergroot. Het rechte koor werd vervangen door een groter, veelzijdig gesloten koor en de kerk werd uitgebreid met zijbeuken. Aan de noordzijde van het koor werd een overwelfde sacristie gebouwd met op de boven verdieping de schatkamer. De muren aan weerszijden van de kerk werden gesteund door forse steunberen, waarin zelfs weer een poortje was uitgespaard. In de muren was veel tufsteen verwerkt, mogelijk van een vroegere kerk.

Farmsum, kerk, borg en molen. Het Farmsumermaar watert nog af via de Farmsumerzijl in de Eemsdijk.

Detail van de kaart van de dijken langs de Eems uit 1738 door de landmeter H. Teysinga. Kopie uit 1788. Deze tufstenen waren van verschillende afmetingen. De grootsten waren 14 duim lang, 6 duim breed en 4 duim dik Groninger maat, dat is ongeveer 34,1 x 14,6 x 9,7 cm. Het gewelf van de kerk rustte op een rij pilaren. De consistoriekamer die na de hervorming gevestigd was in de uitbouw van het koor waar voorheen de sacristie en de schatkamer waren, bood door deuren met ramen een gezicht op de preekstoel. De muur tussen kerk en toren was uitzonderlijk dik n.l. elf Groninger voeten of ruim drie meter. Bij de verwoesting van een deel van Farmsum door de hertog van Saksen op 10 januari 1515, heeft ook de kerk zwaar geleden. Voor de wederopbouw schonk een welgestelde dame ‘muij Fokele’, zoals de zeventiende eeuwse pater Fransiscus Mijleman s.j. in 1664 in zijn ‘Ommelands eer’ schreef ‘een burse vol golde penningen’. Hij tekent hierbij aan dat de kleindochter van deze Fokele, genaamd muij Aaltjen, aan de rooms-katholieken van Farmsum een grote verguld-zilveren kelk en andere voorwerpen voor de eredienst schonk. ‘Elk doe soo na sijn vermogen ter Eeren Godts’, merkt hij hierbij op. De ingebouwde westtoren was hoog ‘om in de Eems uut te sien (en) met een ommekrans boven van pilaren’, volgens Mijleman.

Deze toren had drie ommegangen met een laat zestiende- of vroeg zeventiende eeuwse spits. De toren was in de loop der eeuwen erg scheef gaan staan. De schoolmeester Houtman spreekt in 1828 dan ook van ‘een hoge, kromme en daardoor zeer beruchte toren’. Niet voor niets zei men in het Gronings van iets dat behoorlijk scheef was: ‘zo schaif as toorn van Faarms om’.

Op de kaart van de dijken en het posten paalwerk met het rijswerk van Spijk en Bierumer Oudezijl enz., getekend door de landmeter H. Teysinga in 1738 (gekleurde pentekening op perkament), die zich in het rijksarchief in Groningen bevindt, staat een kleine afbeelding van de Farmsumer kerk en toren vanuit het zuiden. De kerktoren is ook goed te zien op de pentekening van Corn. Pronk van het huis te Farmsum, uit de achttiende eeuw. Een mooie pentekening van J. Berghuis uit 1854 laat de kerk vanuit het noordoosten zien en de al eerder genoemde foto van omstreeks 1860 toont de kerk weer vanuit het zuiden. Op deze foto is de oude toren al vervangen door een nieuwe. Het verzakken van de toren was n.l. geleidelijk aan door gegaan, waardoor natuurlijk ook de conditie van de toren sterk verminderde.

Omstreeks 1850 had dit dergelijke vormen aangenomen dat de kerkvoogdij op 30 april 1852 besloot om een grondig onderzoek in te stellen naar de staat van de toren. 0 ‘er de uitslag van dit onderzoek is niets bekend. Het is echter niet moeilijk te raden, want in maart 1854 werd de kerkvoogdij drie tekeningen met begrotingen voorgelegd voor de bouw van een nieuwe toren. Hiervan werd de middelste in prijs gekozen. De toren zou gebouwd worden naar een ontwerp van architect J. Maris te Groningen. Om de bouw van de toren te financieren werd een lening gesloten van f.9000,-.

De verkoop van enig land en de verbetering van beklemmingen bracht f.3000,- op terwijl het afbraakmateriaal van de oude toren f.1200,- opleverde. De aanbesteding van de afbraak van de oude toren en de bouw van de nieuwe vond in juli 1855 plaats. Dit werk werd gegund aan de aannemers A.J.Smaal en J.Scherphuis, die het voor f.11.800,-aannamen. Een grote tegenvaller was het feit dat na de afbraak van de oude toren in oktober 1855 bleek dat de fundamenten helemaal ‘vermurfd’ waren. Het was niet mogelijk om de nieuwe toren op de oude fundamenten te bouwen zoals het plan was. Opnieuw moest er een tekening met begroting komen. De kerkvoogdij keurde in maart 1856 de nieuwe tekening, bestek en begroting goed. Het werk werd nu voor een bedrag van f. 23.000,- gegund aan Lieuwe van Houten te Drachten.

Weer werd een lening gesloten, nu groot f.10.000,- en wel bij de weduwe van de kerkvoogd Bonthuis. Heien voor de fundering van de toren bleek niet mogelijk in verband met de slechte toestand van de kerkmuren, daarom legde men een balkenfundering. In 1857 kwam de toren gereed. Boven de torendeur kwam een gedenksteen met het volgende opschrift:Gebouwd 1856 en 1857 / Kerkvoogden / F.J. Janssen / A.G. Mensinga / Mr. D.Bonthuis.

Ook de kerk verkeerde in niet al te rooskleurige omstandigheden. In maart 1854 besloot men om de kerk van nieuwe ‘gezigten’ (ramen) te voorzien. De keus bestond uit houten of gietijzeren kozijnen. Het bestek en de tekening van de nieuwe ramen kwam in april gereed en men besloot om houten kozijnen te plaatsen. Om de zwakke muren te ondersteunen werden er in mei 1860 drie nieuwe ‘conterforten’ aangebracht. Ook de vloer van de kerk werd met nieuwe bremer stenen vernieuwd. In de Provinciale Groninger Courant van 19 mei 1860 werd de aanbesteding aangekondigd van de afbraak van de oude-, de bouw van de nieuwe steunberen en het vernieuwen van de vloer. Voor de bedragen van f.1350,- en f.760,- werd dit werk gegund aan de timmerman-aannemer Jan de Witt te Farmsum. Nog geen zeven jaar later in april 1867, blijkt de toestand van het kerkgebouw zo slecht te zijn dat de kerkvoogdij opdracht gaf aan de bouwmeester Van Beusekom uit Groningen om een rapport uit te brengen over de toestand van het dak en de muren en antwoord te geven op de vraag of deze nog hersteld kunnen worden. Het antwoord van eind september kon niet slechter, de kerk bleek onherstelbaar. Men moet hierbij wel voor ogen houden dat een algehele, grondige restauratie zoals wij dat nu kennen, in die jaren financieel vrijwel onmogelijk was daar overheidssubsidies niet voorkwamen. Ook tilde men toen niet zo zwaar aan het behoud van monumenten als tegenwoordig.

Front van het Lohman-orgel, gebouwd in 1828

Zuiver zakelijk gezien was de bouw van een nieuwe kerk de beste oplossing. Van Beusekom had echter geen trek in het maken van een bestek en begroting voor de bouw van een nieuwe kerk. Architect C. Wind te Farmsum maakt dit en begroot de bouw op een bedrag van f.47.516,-.

Hierbij zijn inbegrepen het bouwen van een noodkerk en de verbetering van het orgel, In de Provinciale Groninger Courant van 6 augustus 1868 wordt bekend gemaakt dat de aanbesteding van de afbraak van de oude en de bouw van de nieuwe kerk zou plaats vinden op 19 augustus. Hoewel er elf inschrijvingen binnenkwamen werd het werk niet gegund, maar op 31 augustus kregen de aannemers H.R. Broere en D. Damstra uit Groningen de opdracht. Voordat de oude kerk afgebroken werd moest eerst het orgel verwijderd worden. Het orgel zou na een opknapbeurt weer in de nieuwe kerk geplaatst worden. Dit karwei werd verricht door de Groninger orgelbouwer van Oeckelen. Reeds op 1 mei 1869 ‘s morgens om elf uur werd de eerste steen gelegd door de kerkvoogden. Boven de westdeur werd een gedenksteen geplaatst met het volgende opschrift: Gebouwd in 1869 / F. Jansen / Mr. D. Bonthuis / M. Waalkens / Kerkvoogden.

Bij deze gelegenheid sprak ds. H. Huijsers een ‘gepast woord (over de) netheid en de sierlijkheid van het nieuwe gebouw’. De nieuwe kerk is iets minder breed en lang dan de oude, waardoor de fundamenten van de oude kerk, die behouden bleven, het nieuwe gebouw steunen.

De drie Hervormers

Een voor protestantse kerken misschien wat merkwaardig gezicht, zijn de drie beelden die deze kerk bevat. In het bestek van 1869 staat: ‘boven de colonade, volgens order te leveren en te stellen, drie pleisterbeelden van gips, in daartoe gemetselde nissen met gestukadoorde architraven en pilasters omgeven’. In 1874 komt in de kerkvoogdijrekening een post voor omdat ‘de balusters voorlangs de tribune der drie Hervormers’ wit overgeverfd waren. In 1903 besloot men om de nissen achter de drie beelden blauw te verven. De beelden blijken dus van onverdachte zijde en stellen Luther, Zwingli en Calvijn voor. Misschien hoopte de architect dat er in zijn schepping plaats zou zijn voor ieder, van de volgelingen van Zwingli (vrijzinnig) tot de volgelingen van Calvijn (rechtzinnig).
Na gereedkoming van de kerk kon men met de inrichting beginnen. In augustus 1869 werd aan D. Damstra opgedragen om volgens bestek voor f.450,- een nieuwe preekstoel te maken. Het orgel zou herplaatst worden. Het is een in 1828 door N.A. Lohman gebouwd hoofdwerk-rugwerk orgel. Dit verving het orgel van Joachim Kayser dat Catharina van der Noot van Risoir, de weduwe van Edzard Rengers van Tuwinga in 1695 had laten bouwen.

Het Kayser orgel had aan de kast een adelaar waarvan tijdens het spelen de vleugels bewogen. Eind augustus 1869 krijgt van Oeckelen bericht dat de werkzaamheden aan het orgel kunnen beginnen. Maar omdat de nieuwe muren volgens van Oeckelen een nadelige invloed op het orgel zouden hebben, werd besloten om het plaatsen van het orgel uit te stellen tot april 1870. Het werd door Van Oeckelen voorzien van een vrij pedaal. In 1953 en 1968 kreeg het opnieuw een grondige beurt door Mense Ruiter. Het orgel uit de hervormde kerk van Weiwerd werd in 1982 ook in de kerk van Farmsum geplaatst. Dit orgel werd in 1878 door Meyer gebouwd.

December 1869 begint men met het oude meubilair, dat voor herplaatsing in aanmerking komt, op te knappen. De banken en de avondmaalstafels worden afgebrabd en voor een bedrag van f.70,-in overeenstemming met de kerkbanken geverfd. Hoewel de blauwstenen vloer uit de oude kerk er maar acht jaar in gelegen had, wordt deze toch nog verkocht en vervangen door een nieuwe.

Aanvankelijk was men van plan deze vloer te behouden. Tegen de breedte van het voorste gedeelte van het orgel werd een balustrade aangebracht om het orgel enigszins te maskeren. De architect vindt het orgel in ‘t geheel niet passen in zijn schepping en noemt het ‘een ouderwetsig meubelstuk in een nieuw, modern gebouw’. Voor een bedrag van f.375,- wordt nu nog het omringende kerkhof geëgaliseerd door aannemer G.M. Rottinghuis uit Delfzijl.

Tenslotte is dan alles gereed en kan de kerk ingewijd worden. Op 23 juli 1870 zal in de pastorie een feestelijke bijeenkomst worden gehouden. De juist uitgebroken Frans-Duitse oorlog veroorzaakte ook hier de nodige spanning waardoor men besluit deze bijeenkomst niet te laten doorgaan ‘daar een dergelijk feest in de moeilijke en gevaarvolle tijden minder gepast is’. Uit de oude kerk zijn meegekomen een doopvont, een doopbekken, een stoel en een grafzerk. Het doopvont is een zeventiende eeuwse geverfde zandstenen tuinvaas met een nieuwere houten voet en deksel. Deze vaas is afkomstig van de borg Haykema te Zeerijp en is opgehaald uit de pastoriegracht van Farmsum. Ze vertoont op de zijden cartouches met vier wapens, die samen de zestien kwartieren vormen van Habbina Elisabeth Alberda, die in 1717 overleed.

Een gelijksoortige vaas met de kwartieren van Willem van Borck, waar Habbina Elisabeth Alberda in 1690 mee trouwde, is in 1880 opgehaald uit de gracht van het huis te Farmsum en staat nu op de Menkemaborg te Uithuizen. Het doopbekken is van koper op een ijzeren houder en dateert van 1817.

De Farmsumer kerk, afgebeeld op een oude ansichtkaart

Het Avondmaalzilver bestaat uit twee bekers van 1832, twee komvormige en drie platte schalen en een kan uit 1836.

In de sluitwand is de mooie hardstenen grafzerk gemetseld van Hero Maurits Ripperda, die in 1633 op 41-jarige leeftijd overleed. Op deze zerk is in reliëf de figuur van Ripperda, in doodsgewaad liggend op een tombe in een nis omlijst door zuilen. Boven de tombe staat het wapen Ripperda. Hierboven op een lijst de wapens met helmtekens n.l. Ripperda, Wiss, Hack-fort, Munster, Clooster, Houwerda, Wehrdum en Benninga. Het bovengedeelte stelt een tempelingang voor met Justitia in de deuropening. De tempel is geflankeerd met beelden van Fortitudo (Kracht) en Prudentia (Wijsheid). Het randschrift luidt: Anno 1633, den 21 juny, starf de weledele gestrenge ende eeren veste Joncker Hero Mauris Ripperda, te Farmsum ende Hellem erflick geseten, ten Dam, Farmsum, Hellem, Schilwolde, Siddeburen, Oostwoldt ende Delfsiel Joncker ende Hoeftlynck, oud synde 41 jaren.
Op de tombe staat de tekst 1 Tim. 6 vers 7 uitgebijteld en onder de tombe een vers in het latijn. De zerk is 2,30 m. lang en 1,425 m. breed. Behalve deze zerk liggen er nog enige oude zerken op het kerkhof.
In 1909 werd de kerk aangesloten op het electrisch net. Als voorbeeld voor de verlichting werd die uit de Synagoge in de Folkingestraat te Groningen gekozen. Niet meer in de kerk aanwezig is het rouwbord voor Hero Maurits Ripperda, overleden in 1681. Dit bord is nu in het Museum ‘Fogelsanghstate’ te Veenklooster. Eveneens in dit museum is de oude kerkekist van Farmsum, de kist waar eertijds de belangrijke papieren van de kerk in bewaard werden. De laatste manlijke telg van de familie Hora Siccama van de Harkstede, Duco Gerrold, heeft met zijn zusters veel meubels, portretten en andere voorwerpen geschonken aan dit museum. Daar zij afstamden van een dochter van de laatste borgbewoner van Farmsum, Duco Gerrold Rengers, waren deze ‘Farmsumer’ goederen in hun bezit gekomen.
In het Groninger Museum voor Stad en Lande is een avondmaalstafel uit de kerk van Farmsum. Deze tafel uit 1773 is voorzien van de initialen L.S.R. en A.E.B. (Lammert Schotto Rengers van Farmsum en Ambrosia Elisabeth Bentinck.

In de oude toren hingen volgens schoolmeester Houtman drie klokken. Eén, de kleinste, hing in de pijnappel, hierop werd het halve uur geslagen. Deze klok, met een middellijn van 61 cm. was in 1528 door J. ter Stege gegoten. Het opschrift luidde: ‘Jhesus Maria Johannes do men schreef MCCCCCXXVIII daer bi Boet Joha ter Stege Mi’. Deze klok is in 1926 vervangen door een klok met een middellijn van 86 cm, gegoten door de Gebr. van Bergen te Midwolda.

De beide andere klokken hingen in de oude toren bij de galmgaten. De grootste sloeg op het volle uur en werd ook wel voor het luiden gebruikt. Deze klok met een middellijn van 120 cm werd in 1527 gegoten door G.Zael. Hierop komen aan de voor- en achterzijde een geharnaste krijgsman voor, steunend op een zwaard met in de linkerhand een vlag met het Jeruzalem-kruis, met afgehakte wapenschilden waarvan de schildhouders vrouwenfiguren zijn. Houtman zag in deze laatsten ‘zeewijfjes’. Bovendien is er nog een randversiering. De derde klok, met een middellijn van 116 cm dateerde van 1802 en was gegoten door Andries Heeres van Bergen en Jan Aalders Staamer. Ze verving een oudere. Toen in november 1890 de, koning overleed, verzocht de burgemeester van Delfzij11 de kerkvoogdij om driemaal daags de klokken gedurende een uur te willen luiden. Bij afwezigheid van de voorzitter stemde de vice-voorzitter hierin toe. En zo luidden de klokken bij thuiskomst van de voorzitter. Verbolgen verbood hij onmiddellijk het luiden en zei: ‘ik ben tegen dit spektakel’. Men kwam overeen om alleen te luiden op de dag van ‘s konings begrafenis.

Door de torenbrand van 1928 moest ook een der klokken vervangen worden. De nieuwe klok werd in 1930 geleverd door Van Bergen. De kosten bedroegen f.1000,- maar voor de oude klok werd f.837,90 terugbetaald.
Van de drie oude klokken was in 1942 dus nog maar één over en wel die van 1527.

22 Oktober 1942 komt het eerste bericht van de burgemeester over de vordering van de torenklokken. Men heeft grote zorg voor de oude klok en hoopt dat deze mag blijven. 3 Maart 1943 zijn ze nog aanwezig maar kort daarna zijn ze verdwenen. In november 1943 bestaat er kans dat de grote klok weer terugkomt, maar in december komt er bericht uit Den Haag dat deze klok gedurende de oorlog niet teruggegeven wordt. 9 Maart 1946 blijkt dat ze er nog is maar een barst heeft opgelopen die eerst hersteld moest worden voordat ze weer geplaatst kon worden. In de toren van Schildwolde hing tot 1943 een klok uit 1603, die waarschijnlijk eens in Farmsum thuishoorde. Het randschrift vermeldde o.a. ‘Hiddo Lamberti Groethusanus, pastor’ en deze was in 1603 predikant te Farmsum en Meed-huizen.
Wanneer er voor het eerst een uurwerk in de toren is geplaatst is niet bekend, Omstreeks 1790 wordt het uurwerk vervangen door een nieuwe, welke met éénmaal opwinden 27 uur kan lopen. Méér dan honderd jaar heeft het zijn dienst gedaan. Steeds vaker bleef het staan en de rekeningen voor reparatie werden een vaste post in de kerkvoogdijrekeningen. 25 November 1904 besloot de kerkvoogdij het niet langer te laten repareren, maar een nieuwe aan te schaffen. Het zou een uurwerk worden dat met éénmaal opwinden acht dagen kon lopen. De gebr. Van Bergen leverden het voor f.1250,-.
Door de torenbrand van 1928 leed het zware schade, welke door van Bergen hersteld werd. Bovenop de toren is een windvaan in de vorm van een zeemeerman.De gekroonde zeemeerman van 1,20 meter hoog. In zijn rechter hand heeft hij een schuin naar beneden wijzend zwaard en zijn linker hand houdt  een van de twee in elkaar gestrengelde staarten vast

Hèt onderhoud van de kerk vergde in de eerste jaren na de bouw niet veel kosten. Klachten over de vochtigheid van de muren aan de binnenzijde deed de kerkvoogdij besluiten om in 1871 ijzeren hekken aan te schaffen, die voor f.90,- door J. Dik geleverd werden. Deze hekken werden voor de kerkdeuren geplaatst. Bij goed weer konden de deuren dan geopend worden zodat de wind voor het drogen van de muren kon zorgen. De hekken versperden dan de toegang voor onbevoegden. De in protestantse kerken zo bekende post in de kerkvoogdijrekeningen voor het witten van de muren is een vaste post.

13 Juni 1883 wordt zelfs ‘belangrijk stucadoorswerk’ aanbesteed. Ingrijpender was de blikseminslag van 21 mei 1928 in de toren, die zwaar beschadigd werd en ook aanzienlijke schade aan de kerk toebracht. 26 mei 1928 wordt besloten om voor het herstel van de brandschade bestek, tekeningen en begroting te laten maken door de heer De Boer en voor het torenuurwerk en de klokken door de firma Van Bergen. 13 Juni 1928 wordt besloten tot aanbesteding voor f.44.400,-. Het herstel van de klokken en het uurwerk, met inbegrip van het verven en vergulden van de wijzerplaat wordt voor f.1460,-gegund aan Van Bergen. Het herstel van de brandschade aan het gebouw voor f.38.720,- en de restauratie van het inwendige van het kerkgebouw voor f.5680,- aan de firma E. de Boer. De verzekering dekte de schade. Door de oorlogshandelingen hadden kerk en toren nogal schade opgelopen. Op 29 mei 1945 zijn de kerkvoogden het er over eens dat eerst de ramen gedicht moeten worden. Over verder herstel wordt gesproken maar het duurt nog tot 9 maart 1946 voor het bestek en de begroting ingediend wordt. 23 Maart 1946 wordt de opdracht tot herstel van de gebouwen van de hervormde gemeente verleend aan de firma de Boer, die dit aanneemt voor een bedrag van f. 21.025,- later werd dit gewijzigd in f. 29.518,-

Hoewel steeds de noodzakelijke reparaties verricht werden, kon dit niet voorkomen dat kerk en toren langzamerhand in steeds slechtere staat kwamen te verkeren. Een goed herstel was dringend nodig. In 1982 werd hiermee begonnen. De pijlers van de bovenste transen van de toren bleken geheel verrot te zijn en moesten daarom vervangen worden. De restauratie van de twee bovenste transen vergde al een bedrag van f.80.000,- Voor 1983 staat de rest van de toren op het programma. Hierna is de binnenzijde van de kerk aan de beurt. Inmiddels is op 24 januari 1983 ook de kerk op de Monumentenlijst geplaatst. Daar de toren al eerder hierop voorkwam, is nu het hele gebouw als monument erkend.