Farmsum en haar bewoners

Geplaatst op door

Oorkonde van 13 mei 1306, waarin gesproken wordt over de Farmsumer waterloop: ‘Aqueductus Fermessensis’ afschrift uit 1567.

Wanneer in de schriftelijke bronnen voor het eerst melding wordt gemaakt van Farmsum, zal deze plaats al eeuwen oud zijn. Bij opgravingen zijn uit de wierde van Farmsum verscheidene voorwerpen gevonden zoals een paar benen schaatsen, potten uit de eerste eeuwen van de jaartelling, benen kammen uit de vijfde eeuw en uit de negende eeuw. Op een lijst van inkomsten van de abdij Werden aan de Ruhr van de goederen uit Friesland, van omstreeks het jaar duizend, komt het dorp voor het eerst voor en wel als Fretmarashem. In een oorkonde van Theodoricus, abt van Dokkum uit 1228, is sprake van Fermeshem.

Aan het einde van de veertiende eeuw wordt het geschreven als Fyrmesen, Fermesen en Fermissum. In latere tijden ziet men ook wel Farrempsum, Farrumpsum om tenslotte voorgoed Farmsum te worden. Over het dorp zelf is in de oudere bronnen niet veel te vinden. Het hoogste gedeelte werd de Vliethorn genoemd.Herhaaldelijk heeft Farmsum van oorlogsgeweld te lijden gehad. In 1515 werd het door de hertog van Saksen, op een strooptocht vanuit Appingedam, geplunderd en in brand gestoken. In 1814 werd meer dan de helft van het dorp verwoest. Op 19 januari van dat jaar deed de Franse bezetting van Delfzijl een uitval, waarbij ze vee en levensmiddelen in beslag namen. Veel huizen werden afgebroken om een ruimer zicht te hebben vanuit de vesting. De korenmolen werd in brand gestoken. De Fransen hadden ten oosten, ten zuiden en ten westen van Farmsum batterijen aangelegd, die in 1828 nog in behoorlijke toestand verkeerden.

Bij de gemeentelijke indeling van 1808 werd Farmsum aanvankelijk een zelfstandige gemeente waartoe behalve Farmsum ook Opwierde, en Eelwerd, Amsweer en Tuikwerd, Meedhuizen, Weiwerd, Heveskes, Oosterwierum en Oterdum behoorden. In 1811, bij de nieuwe indeling werd Farmsum echter bij de gemeente Delfzijl gevoegd.In de loop der tijd is het dorpsbeeld sterk gewijzigd. Drie zeer karakteristieke elementen die dit dorpsbeeld bepaalden zijn verdwenen . In 1812 werd de borg gesloopt, in het midden van de 19e eeuw werden toren en kerk vervangen en in de jaren twintig van deze eeuw werd het diep gedempt. De kerkvoogdij van Farmsum ontving 7 september 1914 een schrijven van het Comité ter voorziening in buitengewone omstandigheden in de gemeente Delfzijl, om ter bestrijding van de werkloosheid over te gaan tot het dempen van het diepje ‘hetwelk loopt langs de Nieuwstad te Farmsum tot in het Afwateringskanaal’. Dit was de voorbode van een besluit dat Farmsum totaal van aanzien zou veranderen. Hoe groot dit verschil is kan men zien als men de foto van ca. 1860 vergelijkt met de huidige toestand. Het comité was van oordeel dat de kerk de kosten ten bedrage van f.7539,- maar moest dragen omdat dit werk ‘de verbetering en verfraaiing van het dorp Farmsum zal veroorzaken’. De kerkvoogdij is het met deze laatste uitspraak volkomen eens, maar ziet niet in waarom zij dit moet betalen. Voor het comité is dit heel duidelijk ‘want in de plaats van het thans bestaande, veelal in vuilen, althans onfrisschen toestand verkeerende diepje, zal (er) komen een aardig plein’, ‘waarmee de volksgezondheid ten zeersten wordt gebaat’. En nu komt er een uitspraak waar velen het thans niet zo mee eens zullen zijn ‘ook zal de esthetischen aanblik van het dorpje Farmsum worden verbeterd’. En om het geheel te verfraaien wil men op de ontstane ruimte een muziektempel plaatsen. ‘Hierdoor zal Farmsum iets aantrekkelijks bieden aan de vele vreemdelingen die haar bezoeken, maar ook zal de aantrekkelijkheid van Farmsum als woonplaats ten zeerste worden gebaat en hiervan zou dan ook de kerk profiteren. En dit laatste vond het comité reden genoeg om de kosten van het dempen op de kerk te verhalen. Het comité zag nog meer fraais in het verschiet,

de oude huizen aan de oostzijde van het diepje ‘kunnen dan langzamerhand vervangen worden door villaatjes van rentenierende landbouwers of van welgestelde burgers van Delfzijl’. De kerkvoogdij wil graag de werklozen steunen maar ziet daar andere wegen voor. Ook vindt ze wel dat ‘de volksgezondheid en het schoonheidsgevoel’ hiermee bevorderd worden, maar is er niet zo van overtuigd dat dit allemaal in het belang van de kerk is.

Ze stelt daarom een subsidie van f.1500,- ter beschikking, die 23 oktober 1914 door de raad van Delfzijl in dank wordt aanvaard. De kerkvoogdij stelde echter als voorwaarde ‘dat het te verkrijgen terrein uitsluitend voor de openbaren dienst’ zou worden gebruikt. De raad van Delfzijl verwerpt deze voorwaarde en de kerkvoogdij trekt hierna de subsidie in. Het zou nog tot 1922 duren voor het diepje gedempt werd. De kerkvoogdij stelt nu slechts f.300,- beschikbaar. De omgeving van de kerk is hierdoor wel heel sterk veranderd.

De oude kerk met de nieuwe toren.
Foto van omstreeks 1860. Op de plaats van de Pijp is nu Pijpplein.

De bevolking

Behalve over de borgbewoners en enige andere prominenten is over de bevolking van Farmsum weinig bekend. Uit 1809 is een lijst met de hoofden van gezinnen en zelfstandig wonende ongehuwden, verdeeld over de wijken. Er worden in totaal 293 namen opgesomd. De grootte van de. gezinnen en de beroepen worden niet vermeld. Omstreeks 1808 telde Farmsum ongeveer duizend inwoners. Uit een enquête van 1828, gehouden onder de schoolmeesters, voor Farmsum beantwoord door de onderwijzer J. Houtman vernemen we dat er in dat jaar te Farmsum aanwezig waren een pelmolen, een pel- en roggemolen, een olie- en houtzaagmolen, een boekweit-molen of grutterij en een mosterdmolen. Verder twee steenbakkerijen en een pannebakkerij en twee scheepstimmerwerven. Daarnaast woonden er bakkers, timmerlieden, metselaars, stelmakers, kuipers, kleermakers, schoenmakers, smeden, een koperslager, wevers, barbiers, knoopmakers, winkeliers en tappers en dan natuurlijk veel scheepstimmerknechten, dijkwerkers, sjouwers en andere werknemers en bovendien de in de omgeving wonende boeren met hun personeel. Behalve tarwe, rogge, gerst en haver verbouwden de boeren erwten, bonen, raapzaad en zoals Houtman schreef ‘de zoo algemeen geachte en geliefde aardappels’. De hazen, die eens zeer veel voorkwamen in de velden rond Farmsum, zijn na 1795 sterk in aantal afgenomen door toedoen van de Fransen ‘dewijl die alle hazen, welke zij konden krijgen vingen en dezelve met smaak gebruikten’, zegt Houtman. Het begrip Kunsten en Wetenschappen is bij Houtman niet geheel hetgeen wij eronder verstaan.

Op de vraag welke hiervan in Farmsum beoefend worden, antwoordt hij bij kunsten ‘het horologiemaken en uurwerkmaken’ en bij wetenschappen ‘het onderwijs in de school en het godsdienstig onderwijs door den Leeraar’.

Het klimaat is meer koel dan heet, ‘voorzigtig is het dus, dat elk zich hier warm kleede en niet in stilte aan de avondlucht bloot stelle’.

Bij de beschrijving van de aard van de bevolking zegt Houtman dat deze ‘vrij wel’ is en dat men gesteld is op het ‘vlijtig bijwonen van den openbaren godsdienst’. Dit kon helaas niet gezegd worden van de dijkwerkers en de minst welgestelden, die ‘ruw in taal en gewoonten, onmatig in het gebruik van sterke drank en onverschillig in de godsdienst’ waren. De maaltijden bij de boeren worden om acht uur, twaalf uur en zes uur gehouden, de burgers eten ‘s avonds eerst om zeven uur. De boeren gaan ‘s zomers om negen uur naar bed en in de winter iets later, de ‘overige standen’ gaan het hele jaar door tussen tien en elf uur naar bed. De ontspanning voor de jeugd werd gezocht in het bezoeken van kermissen, boeldagen en vooral harddraverijen.

In Farmsum was een leesgezelschap met leden uit het dorp en uit Delfzijl. Avondbezoeken door de ouderen beginnen omstreeks acht uur, men drinkt dan koffie of chocolade en rookt een pijp om tegen elven weer naar huis te gaan. De grote en dure bruiloft partijen kwamen in 1828 nog maar sporadisch voor, maar de begrafenismaaltijden kwamen nog overwegend voor. Houtman kan deze laatsten niet waarderen en beschrijft een begrafenis waarbij men slechts wat koffie dronk, daarna jenever of brandewijn en vervolgens een pijp rookte, om na de begrafenis in het sterfhuis nog één pijp te roken en één glaasje te drinken alvorens naar huis te gaan. ‘Dit vind ik navolgenswaardig’, aldus Houtman.